Eerder heb ik al eens een verhaal getypt betreffende hulpverlening. Omdat dit hier zeer goed past, post ik het hier nog eens.
Hieronder een ervaring, beschreven door een vrouwelijke ambulancemedewerkerster, die werd uitgezonden naar het rampengebied in Enschede.
Dit verhaal komt uit het boek: Verhalen uit de ambulance van Mariette Middelbeek, dat ik tenzeerste kan aanraden.
Verhaal
Enschede/Zaterdagmiddag 15.53 uur
Op deze stralende lentedag verheug ik me op het eind van mijn dienst. Vanavond wil ik lekker in de tuin zitten, nog even genieten van het mooie weer.
''Wij rijden terug naar de post'', geef ik aan de meldkamer door. ˜En dan zit het er op''.
Ik krijg niet direct antwoord. Na twee minuten kraakt de portofoon. De stem van de centralist klinkt serieus. ˜Jullie moeten met spoed door naar Enschede. Je hoort straks meer.
Mijn collega Hans en ik kijken elkaar aan. Hij pakt de portofoon. ˜Is dit serieus?
De meldkamer komt vrijwel meteen door. ˜Ja, dit is heel serieus. Ik weet dat jullie dienst erop zit, maar we hebben jullie daar nodig. Ga maar rijden, er komt zo meer informatie.
En weg is hij weer.
Ik zet zwaailicht en sirene aan en binnen mum van tijd zitten we op de snelweg. We hebben geen idee naar wat we op weg zijn.
Radio Oost biedt uitkomst. Met stijgende verbazing luisteren we naar het nieuws. Een ontploffing, brand, over slachtoffers is nog weinig bekend.
In Enschede rijden we naar de rand van het rampgebied. Nog steeds is de omvang van de ramp niet duidelijk. Pas later horen we dat een complete woonwijk van de kaart is geveegd, nu lijkt het voor ons nog relatief kleinschalig.
Er staan een paar ambulances uit Zwolle, een aantal uit Enschede en verder brandweer en politie.
Op straat lopen mensen, die het rampgebied in willen. Huilend klampt een vrouw zich aan me vast. Ze is met haar dochter. Ik probeer iets bemoedigends te zeggen.
˜U hebt uw dochter in elk geval weer gevonden.
Ze knikt, maar blijft huilen. Ze komt niet uit haar woorden. Dan gaat ze weer weg.
˜Moeten we hier blijven? vraagt Hans aan een brandweercommandant. Hij weet het niet.
Het is druk op de porto, maar vooralsnog krijgen we geen andere aanwijzingen dan hier te blijven wachten.
We lopen naar het tankstation aan de andere kant van de weg. ˜Hier jongens, water en broodjes, roept de pompbediende meteen als we binnenkomen. ˜En daar is het toilet. Hebben jullie verder nog iets nodig? Koffie?
De man heeft hoogrode wangen. Overal staan lege bekertjes. Hij heeft zich opgeworpen als cateraar van de hulpverlening. De verbroedering is hartverwarmend.
Via de portofoon komt de melding dat we moeten verplaatsen vanwege mogelijk nieuw ontploffingsgevaar. We rijden naar een voetbalstadion, waar veel meer ambulances zich hebben verzameld. We lopen oude bekenden uit het hele land tegen het lijf en staan een tijdje te praten. Het is een vreemde dag. Ik had gepland nu in de tuin te zitten, maar in plaats daarvan sta ik in Enschede bij te praten met mensen die ik ken van opleidingen en symposia, terwijl we wachten op nadere aanwijzingen om hulp te verlenen bij een ramp waarvan we de omvang bij lange na nog niet kennen.
Er komt iemand met een sleutel en we gaan de kantine binnen om daar verder te wachten. Er hangen televisies, die worden afgestemd op het nieuws, dat op alle kanalen wordt uitgezonden.
Ineens is de sfeer heel anders. Het wordt doodstil.
Pas nu zien we de beelden, die waarschijnlijk de hele wereld overgaan. Pas nu zien weh et vuurwerk, de enorme ontploffing, de woonwijk waar weinig meer van over is, de doden, de gewonden.
Alle hulpverleners worden onrustig. We willen iets doen, er zijn zo veel slachtoffers.
Maar we kunnen nog niets. De slachtoffers die geholpen konden worden zijn al naar het ziekenhuis en het rampgebied is nog steeds niet toegankelijk. Het is er veel te heet, zelfs de brandweer in hittewerende pakken kan er niet in.
Er wordt catering geregeld. Het duurt niet lang voor er schalen met broodjes en salade worden binnengebracht. De televisies gaan geen moment uit, iedereen volgt de nieuwste ontwikkelingen.
Tegen middernacht wordt duidelijk dat niet alle ambulances hoeven te blijven. De wagens die niet uit Enschede of Zwolle komen, worden weggestuurd.
Wij gaan op weg naar het rampgebied, waar het eindelijk veilig lijkt te zijn. We kunnen niet rijden, we moeten te voet, bijgestaan door een brandweerman en iemand van een speciaal geformeerd team.
Ik slik als we door de verwoeste straten lopen. De brandlucht doet mijn ogen tranen. Het lijkt wel oorlogsgebied.
Ook deze mensen verheugden zich vanmiddag op een mooie avond in de tuin.
Al na twee straten moeten we omkeren. Het is veel te heet in het gebied. De branden zijn min of meer geblust, maar alles smeult nog na. In de buitenste straten is getrieerd, maar er zijn geen levende slachtoffers gevonden. We weten dat er nog mensen zijn in de straten direct rond de plek van de explosie. Maar we moeten reëel zijn. Zij leven niet meer.
Tegen de ochtend rijden we terug naar Zwolle. Ik probeer mijn gedachten te ordenen, de impact van het geheel te bevatten. Ik denk aan de opmerking die ik die middag nog zo optimistisch maakte. ˜U hebt uw dochter in elk geval weer gevonden.''
Het klinkt me nu dom in de oren, maar toen had ik nog geen idee van de omvang van de ramp.
Op de post staat de voltallige directie ons op te wachten, ook al is het zes uur 's ochtends. We drinken koffie en praten, wat mij goed doet. De saamhorigheid is ook hier groot.
Thuis stap ik onder de douche en spoel de brandlucht van me af. De geur vergeet ik nooit meer!
(bron: Mariette Middelbeek, Verhalen uit de ambulance, 2009)